Hieronder volgen de antwoorden bij Spelling Oefenen Groep 7 deel 1. Twijfelt u of ziet u een foutje? Neem dan contact met ons op!
Spelling 1 – Woorden met open/ gesloten lettergreep
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren (doel is zoveel mogelijk woorden juist gebruiken, waarbij de spelling klopt).
Invullen maar!
Juiste volgorde: beginnen – repetitie – lokaal – chirurg – ontspannen
Plaatjes en tekst
pittig – (eigen tekening van oranje) – apen
Het dictee van Maurice
de repettitie moet zijn de repetitie, enkelle moet zijn enkele
Werkwoordspelling 1
Stammen (ik-vorm)
Ik veeg, ik hoor, ik sport, ik schrijf, ik proef, ik lees, ik land, ik lach
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT Hij leest, Hij las, Het regent, Het regende, Zij vindt, Zij vond, Hij meldt, Hij meldde, Zij loopt, Zij liep, Hij koopt, Hij kocht
Invullen maar! hoort – regent – wiedt – weigert – rijdt
Andere tijd
vindt – duwt – ontdooit
Voltooide tijd
gelopen, gepompt, geschroefd
Grammatica 1
Lidwoorden
De fiets, de paraplu, de filmavond, het paard, het gevaar, de zaklamp, het zakkammetje, het huis
Lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
Zin 1. Lw: de, de, het. Zn: winter, pannen, dak
Zin 2. Lw: het. Zn: Oom, vader, exemplaar
Zin 3. Lw: de. Zn: pianostemmer, woensdagochtend
Zin 4. Lw: de. Zn: ondernemer, school, digiborden
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
Juiste stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden: rieten, diamanten, houten, zilveren, papieren en granieten
Maak zelf zinnen
Controleer zelf.
Puzzelen met leestekens
Pascal was op school vergeten zijn fietssleutel mee te nemen. Daardoor was hij te laat bij Marco, David en Francis. Hij moest eerst teruglopen om zijn sleutel te halen. Maar de school was al dicht. Dat is pas pech!
Spelling 2 – Woorden met –ig en –lijk
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
negentig – lichamelijk – droevig – afhankelijk – schriftelijk
Plaatjes en tekst
deftig – (tachtig zelf getekend) – lichamelijk
Het dictee van Maurice
Negetig moet zijn negentig, lichamenlijk moet zijn lichamelijk en ongemakkellijk moet zijn ongemakkelijk.
Werkwoordspelling 2
Stammen (ik-vorm)
Ik verhuur, ik trap, ik verf, ik gooi, ik bloos, ik rijd, ik wied, ik vrees.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/ VT Hij verhuurt, hij verhuurde, zij betreedt, zij betrad, zij schroeft, zij schroefde, hij biedt, hij bood, zij wordt, zij werd, hij lachte, hij lachte.
Invullen maar
1 verhuurde, 2 betrad, 3 werd, 4 vermoedde, 5 graasden
Wie van de drie?
Hij, je, ik
Verleden tijd
Schroefde, vermoedde, gooide, bedrukte
Grammatica 2
Zin 1. PV: kwam, O: Liselot
Zin 2. PV: kijkt, O: Meester Cor
Zin 3. PV: is, O: Ursela
Zin 4. PV: is, O: De kat van de buren
Zin 5. PV: kijken, O: we
Korte zinnen
Controleer zelf
Gezegde
1 heeft begroot, 2 is geworden, 3 is ontruimd, 4 zijn gebracht, 5 heeft gekocht.
(Ge)zeg(de) het zelf!
Controleer zelf
Toets 1
1 B
2 A
3 C
4 D
5 A
6 D
7 B
8 A
9 C
10 B
11 D
12 B
13 C
14 B
15 A
16 C
17 D
18 B
19 B
20 B
Spelling 3 – Woorden waarin ie wordt geschreven als i
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
Bibliotheek – alfabetische – specialiteit – machine – idee
Plaatjes en tekst
Bibliotheek – eigen tekening van machine – alfabetische
Het dictee van Maurice
2 iedeetje moet zijn ideetjes, zin 1 de kandiedaat moet zijn kandidaat
Werkwoordspelling 3
ik trapte, ik pompte, ik proefde, ik landde, ik verwachtte, ik wond, ik leidde.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij trapt, hij trapte, ze verft, ze verfde, ik raad, ik raadde, hij troost, hij troostte, zij gooit, zij gooide, hij bedrukt, hij bedrukte
Invullen maar
1 troostte, 2 blaften, 3 landden, 4 reed, 5 suisden.
Andere tijd
Gooide, bood, pompte
Voltooide tijd
Bedrukt, gevonden, gezocht, gestart.
Grammatica 3
De wind, het huis, voetstappen, deurbel.
De of het?
de machine, de bibliotheek, de criminaliteit, het kilootje, het ideetje, de chirurg, het woninkje, de organisatie.
Enkelvoud en meervoud
De hyena maakt een eng geluid terwijl hij om de tent sluipt.
De hyena’s maakten enge geluiden terwijl ze om de tenten slopen.
De kandidaten staan in alfabetische volgordes op de lijsten van de systemen.
De kandidaat staat in alfabetische volgorde op de lijst van het systeem.
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden: grote, harige, angstige, harde, lelijke, mistige, jagende
Maak zelf zinnen
Controleer zelf.
Pret met hoofdletters
De juiste tekst: Dag pa, ik ben mijn huissleutel vergeten en heb vanmiddag met Rico afgesproken om wat te gaan eten in café Lekkerbek. We gaan het met Marloes hebben over ons reisje naar Noorwegen en/of Finland. Kun jij me op komen halen? xx Tess
Spelling 4 – Woorden met –heid of –teit
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
Majesteit – elektriciteit – overheid – activiteit – bereidheid
-heid of –teit?
Vul de woorden op de juiste manier aan.
Kwaliteit, agressiviteit, gezondheid, sufheid, gladheid, aardigheid, deskundigheid, overheid, elektriciteit, puberteit, majesteit, brutaliteit, verkoudheid, onzekerheid, universiteit
Het dictee van Maurice
Puberheid moet zijn puberteit en kwalitheid moet zijn kwaliteit
Werkwoordspelling 4
Ik graasde, ik sportte, ik vond, ik vreesde, ik verzond, ik leidde, ik bestelde, ik probeerde.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd in meervoud
TT/VT wij sporten, wij sportten, jullie trappen, jullie trapten, zij grazen, zij graasden, wij verven, wij verfden, wij blozen, wij bloosden, wij bestellen, wij bestelden.
Invullen maar
1 graasden, 2 sportten, 3 bestelden, 4 deed, 5 verfden.
Wie van de drie?
Jij, ik, jullie
Verleden tijd
Verzond, broedde, veegde, leidde
Grammatica 4
Persoonsvorm en onderwerp
1 pv = graasden, o = de bruine koeien, 2 pv = gaf, o = de weegschaal, 3 pv = deed, o = de chirurg, 4 pv = sportten, o = Huib en Fatima, 5 pv = bestelden, o = Shanti en Pascal.
Korte zinnen
Zelf controleren.
Gezegde
1 probeert, 2 heeft gekocht, 3 is geweest, 4 heeft bekeurd, 5 is ontstopt.
(Ge)zeg(de) het zelf!
Controleer zelf.
Toets 2
1 A
2 C
3 B
4 B
5 D
6 D
7 C
8 C
9 B
10 C
11 B
12 B
13 C
14 A
15 D
16 D
17 B
18 C
19 B
20 A
Spelling 5 – Leenwoorden met zj als g
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
Plantage, conciërge, spionage, horloge, tatoeage.
Plaatjes en tekst
Spionage – eigen plaatje van horloge – giraf
Het dictee van Maurice
1 de spionazje moet zijn spionage en 2 sabotazja moet zijn sabotage
Werkwoordspelling 5
Stammen (ik-vorm)
ik hoor, ik gooi, ik span, ik broed, ik wied, ik probeer, ik antwoord, ik geef
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT Hij spant, hij spande, hij start, hij startte, zij verzend, zij verzond, hij troost, hij troostte, zij suist, zij suisde, hij broedt, hij broedde.
Invullen maar
1 probeert, 2 raad, 3 raadt, 4 vindt, 5 veegt
Andere tijd
bood, vermoedde, vreesde
Voltooide tijd
geproefd, geraden, betreden, gemeld
Grammatica 5
Telwoorden
één, drie, vier, twee, tien en zeven.
Rangtelwoorden
eerste, tweede, negende en vijftiende.
Van telwoord naar rangtelwoord
vierde, achtste, elfde, tweede, negende, zesde, vijftigste en eerste
Lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
1 lw = het, een – zn = bericht, week
2 lw = een, de, de, de – zn = oom, doek, vijver, ooievaar, vissen
3 lw = de – zn = herders
4 lw = de, de, de – zn = koeien, hitte, wei
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
plastic, diamanten, houten, stoffen, katoenen, papieren en linnen
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Spelling 6 – Woorden met –tie
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
situatie, informatie, organisatie, arrestatie, presentatie, operatie.
Plaatjes en tekst
constructie – eigen afbeelding van presentatie – arrestatie
Het dictee van Maurice
1 informattie moet informatie zijn en repetietie is repetitie.
Werkwoordspelling 6
leid, lijd, hoor, verzend, word, vind, doe, sport
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT Hij leidt, hij leidden, zij start, zij startte, zij gumt, zij gumde, zij schroeft, zij schroefde, hij kucht, hij kuchte, hij flitst, hij flitste.
Invullen maar
1 rijdt, 2 gaapt, 3 flitsen, 4 biedt, 5 breit
Wie van de drie?
Ik, je, hij
Verleden tijd
las, zwom, trok, klom
Grammatica 6
Voorzetsels
1 op, 2 in, op, 3 in, naast, 4 over, in, 5 aan
Zelf zinnen maken
Zelf controleren.
Enkelvoud/meervoud
1 De ministers vergaderen met de directeuren van de bedrijven.
2 In de winkels kopen de mannen nieuwe broeken.
3 De mevrouwen laten hun honden uit in de parken.
4 De rode auto’s staan al uren midden op de wegen.
5 De pinguïns kijken treurig naar de vissen van de verzorgers.
Werkwoorden in enkelvoud en meervoud.
Ik verhuurde, wij verhuurden, ik suisde, wij suisde, ik reed, wij reden, ik smulde, wij smulden, ik broedde, wij broedden.
Toets 3
1 A
2 A
3 D
4 D
5 A
6 A
7 A
8 C
9 B
10 A
11 D
12 D
13 A
14 A
15 A
16 D
17 C
18 D
19 D
20 B
Spelling 7 – Leenwoorden met sj als ch
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
chirurg – rechercheur – chic – lunchen – ketchup
Plaatjes en tekst
chantage – eigen plaatje van lunch – chirurg
Het dictee van Maurice
3 lunsjen moet zin lunchen en zin 1 masjinist moet zijn machinist
Werkwoordspelling 7
Stammen en meer (hij-vorm)
hij hoort, hij verhuurt, hij veegt, hij biedt, hij wiedt, hij leidt, hij probeert, hij spant.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij verhuurt, hij verhuurde, ik betreed, ik betrad, het regent, het regende, hij start, hij startte, zij bloost, zij bloosde, hij proeft, hij proefde
Invullen maar
1 verzond, 2 werd, 3 blaften, 4 deed, 5 verwachtte
Andere tijd
raadde, vindt, weigert
Verleden tijd
pompte, voer, at, was
Grammatica 7
Voegwoorden
zodat, want, en (bij film kijken en ijs eten), of
Voegwoorden voegen
want, en, of, nadat
Van telwoord naar rangtelwoord
negende, achttiende, honderdvijfde, tweede, zeventiende, zestiende, dertigste, achtste
Lijdend voorwerp
1 de bezem, 2 mijn moeder, 3 de haven, 4 de cavia’s
Voorzetsels
op, naast, over, onder, door, via, langs, voor
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Spelling 8 – Woorden met -b-
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
abdij, absurde, obstakel, rib, absent
Plaatjes en tekst
rib – eigen plaatje van presentatie – abnormaal (absurd mag ook)
Het dictee van Maurice
1 opject moet object zijn en 2 absend moet absent zijn
Werkwoordspelling 8
wij graasden, wij sportten, wij verfden, wij broedden, wij bestelden, wij landden, wij blaften, wij suisden
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij gooit, hij gooide, zij meldt, zij meldde, zij veegt, zij veegde, zij rijdt, zij reed, hij vreest, hij vreesde, hij wacht, hij wachtte
Invullen maar
1 hoort, 2 regent, 3 rijdt, 4 spant, 5 weigert
Wie van de drie?
Ik, hij, we
Voltooide tijd
Gemeld, gewandeld, bedacht, gewied, gegooid, gemoeten
Leestekens 1
Hoofdletters
1 Marjolein, Barcelona, 2 In, Ruud, 3 De, Suzan, Zuid-Afrika, 4 Het, De Vork, 5 Meester Anton
Vraagtekens
‘Kun jij me even komen helpen?’ vraagt juf Sofie aan Inge. ‘Of ben je nog druk bezig met rekenen?’
In de klas is het stil. Niemand anders kijkt op van het rekenwerk.
Juf Sofie staat met een zwaar dienblad in haar handen in de deuropening. De juf ziet er verhit uit.
Eigenlijk heeft Inge nog sommen te maken. Maar wat is nu leuker? Dat saaie rekenwerk of juf Sofie helpen?
‘Ja hoor, juf,’ zegt Inge. ‘Ik ben net klaar.’
Leestekentrio
!, ? en :
Leestekens
‘Vanavond komen Rob, Yvonne en Jasper eten,’ zegt oma tegen Wilfred. ‘Alleen heb ik nog niets kunnen koken. Wil jij me even een handje helpen?’
Wilfred knikt.
‘Fijn,’ zegt oma. ‘Pak een pen en een papier.’
Wilfred doet wat oma van hem vraagt. Even later zit hij aan tafel een lijstje te schrijven. Hij pakt zijn pen en schrijft op: drie tomaten, vijf wortels, een pakje vermicelli, 200 gram gehakt en bouillon.
‘Dan ga ik maar gelijk, voor de winkel sluit,’ zegt Wilfred.
Wilfred zit net op zijn fiets als de deur open gaat.
‘Wilfred!’ roept oma. ‘Je vergeet het geld mee te nemen!’
Notitie: de laatste ! mag ook een punt (.) zijn.
Toets 4
1 B
2 D
3 C
4 B
5 D
6 A
7 B
8 C
9 D
10 A
11 C
12 B
13 A
14 B
15 B
16 D
17 A
18 C
19 D
20 B
Spelling 9 – Woorden met -y-
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
gymnastiek, hobby, Egypte, dyslexie, typen.
Plaatjes en tekst
labyrint, eigen afbeelding van gymnastiek, hyena.
Het dictee van Maurice
1 gymastiek moet gymnastiek zijn
Werkwoordspelling 9
Stammen en meer (hij-vorm)
Hij windt, hij bedriegt, hij rijgt, hij schuift, hij fluit, hij trapt, hij verft, hij schroeft.
Klankvast of klankveranderend?
Klankvast: verwachten, verwachten, spatten, tasten, beïnvloeden, schroeven, troosten, verwachten, kleden, voeden, ronden en doden.
Klankveranderend: bederven, kiezen, kunnen, liegen en lijden.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij print, hij printte, hij jat, hij jatte, zij ruikt, zij rook, ik kaart, ik kaartte, hij druipt, hij droop, hij treft, hij trof.
Voltooide tijd
gezonken, gevochten, verhit, gebloed.
Grammatica 8
Voegwoorden
Omdat, en (naar binnen en zien dat), omdat, nadat.
Voegwoorden voegen
1 en, 2 nadat, 3 of, 4 want
Van rangtelwoord naar telwoord
vier, achttien, honderdtwee, acht, veertien, zestig, duizend, één
Lijdend voorwerp
1 zijn nieuwe pak, 2 de radio, 3 de trein, 4 Yves
Voorzetsels
tussen, in, achter, onder, naast, op, sinds, door, vanaf.
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Spelling 10 – Woorden met of zonder hoofdletters
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
hoofdletter, Kerstmis, kerstman, koning, Koning
Plaatjes en tekst
Zelf controleren. Bijvoorbeeld: Quinten, Spanje en Griekenland.
Het dictee van Maurice
1 smits moet zijn Smits en 2 molenstraat moet zijn Molenstraat.
Werkwoordspelling 10
Stammen en meer (hij-vorm)
hij kruidde, hij verblijdde, hij verhuurde, hij had, hij likkebaardde, hij zag, hij betrad, hij goot.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij bind, hij bond, zij geniet, zij genoot, zij bedrukt, zij bedrukte, zij grondt, zij grondde, hij blijkt, hij bleek, hij vindt, hij vond.
Invullen maar
1 treedt, 2 strijdt, 3 probeert, 4 wiedt, 5 jut
Wie van de drie?
Ik, Arnoud en Michelle, Dries
Voltooide tijd
gedoken, geblonken, gegooid, gemeld, gedreven, geraden.
Leestekens 2
Hoofdletters
1 Frankrijk, Spanje, Europa
2 Mijn, Margriet, Duitse, Hamburg
3 Frederik, Duin, De Vries
4 De, Kasper
5 De, Russische, Moskou, Amerikaanse
Vragen en roepen
Krimp! Krimp je? Zucht! Zucht je? Ren! Ren je? Lach! Lach je? Kijk! Kijk je?
Komma’s plaatsen
1 We kochten op vakantie eerst limonade, brood, smeersels en tandpasta.
2 Ik heb de volgende mensen uitgenodigd: Jan, Ties, Margriet, Hakim en Babu.
3 Denemarken, IJsland, Noorwegen, Zweden en Finland horen bij Scandinavië.
4 We hebben het gisteren nog geprobeerd, maar het was al te laat.
5 Rood, blauw, groen en geel wil tante Yo in haar portret verwerken.
Hoofdletters
Meneer D. Kievits, Zwanenstraat 91, 3009 BB Duinkerken
Peter van der Zanden-Hol, Prins Mauritsstraat 18, 3008 BN Duinkerken
Toets 5
1 D
2 B
3 A
4 D
5 C
6 D
7 A
8 C
9 D
10 A
11 D
12 B
13 D
14 C
15 C
16 D
17 A
18 D
19 A
20 D
Spelling 11 – Woorden waar t als th wordt geschreven
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
fysiotherapie – therapeut – sympathiek – thuis – marahton
Plaatjes en tekst
apotheek – eigen afbeelding van marathon – therapie (of fysiotherapie)
Het dictee van Maurice
1 apoteek moet apotheek zijn en 2 maraton is marathon
Werkwoordspelling 11
Stammen en meer (wij-vorm)
graasden, typten, vielen, broedden, sportten, wierpen, bestelden, zwommen
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij verzendt, hij verzond, hij strandt, hij strandde, zij wijst, zij wees, ik pomp, ik pompte, hij proost, hij proostte, hij start, hij startte.
Invullen maar
1 zingen, 2 verblijven, 3 sterven, 4 rijdt, 5 springt
Andere tijd
strijkt, deed, werd
Voltooide tijd
verbonden, verboden, gesnoten, gezocht
Grammatica 9
Lidwoorden
de thermostaat, het systeem, de bibliotheek, het ideetje, het kilootje, de kilo, de afvoer, de winter
Lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
1 lw: de, een, zn: pauze, ideetje
2 lw: de, de, een, de, zn: winter, papa, thermostaat, graad, zomer
3 lw: een, zn: oom, kilootje, tien, vakantie
4 lw: het, een, zn: schip, schatten
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
diamanten, houten, stenen, marmeren, kristallen, glazen, gouden, kartonnen
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Puzzelen met leestekens
‘Heb je even?’ vraagt meneer Weijers na de les. Patrick gaat naar de leraar toe. De leraar legt zijn schrift neer.
‘Kun je me hier meer over vertellen?’ Meneer Weijers wijst naar de tekening in de hoek.
Patrick wordt rood. Hij had zitten tekenen tijdens de taalles.
‘Schrik niet!’ roept meneer Weijers uit als hij het gezicht van Patrick ziet. Daarna lacht hij, wijst naar de tekening en zegt hard: ‘Het is schitterend!’
Spelling 12 – Woorden die eindigen op -isch(e)
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
Belgische, komisch, alfabetische, kritisch, economisch, optimistisch
Plaatjes en tekst
magnetisch(e) – eigen afbeelding van alfabetische – tropisch(e)
Het dictee van Maurice
1 biologies moet zijn biologisch en 2 tropiese moet zijn tropische
Werkwoordspelling 12
Stammen en meer (hij-vorm)
Hij vond, hij waadde, hij vermoedde, hij had, hij vreesde, hij landde, hij zette, hij verwachtte
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij meldt, hij meldde, zij gooit, zij gooide, zij bedrukt, zij bedrukte, zij windt, zij wond, hij rijdt, hij reed, hij leidt, hij leidde
Invullen maar
1 verwoestte, 2 verzachtte, 3 bloosden, 4 pestte, 5 mestte
Wie van de drie?
wij, de organisatie, ik
Voltooide tijd
Geworven, geweten, verkozen, getreden, getroffen, gebloosd
Leestekens 3
Hoofdletters
1 Slovenië, Kroatië, Oostenrijk
2 Russische, Syrische, Zwitserse, Zürich
3 Nee, Nico, Gustaaf, Dongen
4 De, Belgiswche, Europa
5 Monique, Brazilië
Vragen en roepen
Vang! Vang je? Weeg! Weeg je? Zwijg! Zwijg je? Spreek! Spreek je? Wrijf! Wrijf je? Tuur! Tuur je?
Komma’s plaatsen
1 Liselot, Kevin, Patricia en Monique gaven cadeaubonnen, een abonnement op de sportschool en tegoed voor iTunes.
2 ‘Ruim je spullen maar vast op,’ zegt de juf.
3 Zijn hobby’s zijn tennissen, waterpolo en skiën.
4 De vergadering eindigde eerder, want de voorzitter werd gebeld.
5 De Tweede Wereldoorlog was in 1941, 1942, 1943 en 1944 in volle gang.
Hoofdletters
Meester Abdelkader van Wegen, Basisschool De Trekvogel, Schoolstraat 1, 3007 BC Duinkerken.
Guus, Prins Mauritsstraat 20, 3008 BN Duinkerken.
Toets 6
1 A
2 A
3 B
4 D
5 C
6 B
7 B
8 A
9 C
10 D
11 C
12 D
13 C
14 A
15 C
16 B
17 C
18 D
19 A
20 D
Spelling 13 – Verkleinwoorden
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
woninkje, omaatje, kettinkje, ideetje, kwartiertje
Plaatjes en tekst
woninkje – eigen afbeelding van spinnetje – ideetje
Het dictee van Maurice
1 kettingkje moet kettinkje zijn en weggettjes moet weggetjes zijn.
Werkwoordspelling 13
Stammen en meer (hij-vorm)
hij proefde, hij troostte, hij huilde, hij knipte, hij blafte, hij raadde, hij verzond, hij verloor.
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij zendt, hij zond, hij windt, hij wond, zij kluift, zij kloof, ik zeg, ik zei, hij vliegt, hij vloog, ik raad, ik raadde
Invullen maar
1 staat, 2 zwelt, 3 zwijgt, 4 verdwijnt, 5 vergeet
Andere tijd
word, wordt, worden
Voltooide tijd
gevroren, gesproken, gezwegen, geweest
Grammatica 10
Lidwoorden
de deskundige, de kandidaat, het omaatje, het kettinkje, de ontspanning, het kunststof, de chantage, de rib
Lidwoorden en zelfstandige naamwoorden
1 lw = de, de, zn = tennisballen, baan
2 lw = een, zn = cadeautje, jarige, zus
3 lw = de, zn = broer, criminaliteit
4 lw = de, zn = dader
Bijvoeglijke naamwoorden
Aziatische, groene, leuke, gekochte, gemene, zwarte, rooskleurige, flanellen
Maak zelf zinnen
Zelf controleren.
Puzzelen met leestekens
Teun jaagt al een tijdje op de beer.
Als het donker begint te worden gaat hij bij een beekje zitten. Hij wast zijn gezicht en zijn handen.
Ineens hoort hij een geluid achter zich. ‘Daar bent u!’ roept een luide stem.
Teun kijkt verschrikt op.
‘Wat moet dat?’ vraagt de beer, terwijl hij Teuns geweer op Teun richt.
Spelling 14 – Woorden met assimilatie
Dictee
Zelf controleren.
Lange zinnen
Zelf controleren.
Invullen maar!
nieuwbouwwoning, kustplaats, feestdag, webpagina, postbus
Plaatjes en tekst
webpagina (website is ook goed, maar het gaat bij webpagina om de regel assimilatie) – eigen afbeelding van fietssleutel – feestdag
Het dictee van Maurice
1 wespenest moet zijn wespennest en 2 bioscoobbon moet zijn bioscoopbon
Werkwoordspelling 14
Stammen en meer (ik-vorm)
ik vond, ik wiedde, ik werd, ik bedrukte, ik kocht, ik landde, ik zette, ik verwachtte
Tegenwoordige tijd en verleden tijd
TT/VT hij verdwijnt, hij verdween, zij wrijft, zij wreef, zij spuit, zij spoot, zij zingt, zij zong, hij zwerft, hij zwierf, hij steekt, hij stak
Invullen maar
1 vloog, 2 zonk, 3 verdacht, 4 vermeed, 5 ving
Wie van de drie?
De therapeuten, ik, het omaatje
Voltooide tijd
gevonden, gevaren, gevraagd, gespleten, verbonden, verkocht.
Grammatica 11
Telwoorden en rangtelwoorden
1 drieëntwintig, 89, 2 drie, dertigste, 3 één, twee, drie, tweede, 4 tiende, negen, 5 drie, twee
Zelf zinnen maken
Zelf controleren.
Enkelvoud/meervoud
1 De kandidaten hebben uit de kassa’s gestolen.
2 De omaatjes verloren hun gouden kettinkjes op de straten.
3 We eten vanavond kippen met aardappels en puddinkjes toe.
Werkwoorden in enkelvoud en meervoud.
ik sloot, wij sloten, ik sprong, wij sprongen, ik zuig, wij zogen, ik vlocht, wij vlochten, ik blies, wij bliezen, ik eet, wij aten, ik glijd, wij gleden, ik begin, wij begonnen
Toets 7
1 B
2 A
3 D
4 D
5 C
6 A
7 A
8 B
9 B
10 A
11 A
12 B
13 A
14 C
15 B
16 C
17 A
18 D
19 C
20 A