De strategieën voor rekenonderwijs kunnen per lesmethode verschillen. Op de Cito-toets komen procenten echter altijd terug. Over het algemeen wordt er bij het rekenen met procenten eerst gekeken naar wat 100% is. Bijvoorbeeld in de volgende som:
Hester koopt een trui. De trui kost € 60. Ze krijgt 15% korting. Wat kost de trui nu?
100% is in dit geval de € 60 die de trui kost.
15% korting wordt over die 100% (dus over die € 60 berekend).
Wanneer je van 100% naar 15% gaat, doe je als het ware 10% en 5% van € 60. 10% is € 6 en 5% is € 3.
De korting bedraagt € 9, dus de trui kost nu € 51.
De wijze waarop deze bewerking gaat kan nogal verschillen. Er zijn lesmethodes die het uitschrijven, zoals hierboven is gebeurd. Maar de meeste lesmethodes kiezen hierbij voor een verhoudingstabel.
In het geval van dit voorbeeld zou de verhoudingstabel er als volgt uitzien:
Er wordt gekeken hoe je van 100% (want je weet altijd dat 100% alles is, in dit geval € 60) naar 15% kunt. Dat gebeurt middels de stappen :10 (=10) : 2 (=5) en x3 (=15). Wat er onderaan gebeurt, herhaalt zich bovenaan. Het getal € 60 gaat dus ook :10, :2 en x 3 en komt dan op 9 uit. Daarmee is de prijs berekend die er dus vanaf gaat. Dit wordt dan nog van € 60 afgetrokken.
Een andere route zou zijn wanneer de getallen 10 en 5 bij elkaar worden opgeteld (en samen 15 vormen) en de getallen 6 en 3 (die daar dus boven staan) ook. Beide manieren vallen onder het rekenen met een verhoudingstabel.
Het voordeel van rekenen met een verhoudingstabel is dat je het inzichtelijk houdt. Kinderen ontdekken de verhouding tussen getallen. Ze weten dat in dit voorbeeld 100% de € 60 is die de trui kost en dat die vergelijking moet blijven, terwijl in een andere som 100% iets heel anders kan zijn.