De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin. Wanneer je een zin moet gaan ontleden of andere woordsoorten, zoals het lijdend voorwerp, moet gaan benoemen, is het vinden van de persoonsvorm vaak de eerste stap. Er zijn over het algemeen twee manieren om de persoonsvorm uit een zin te halen.
Inhoudsopgave
De zin in de verleden tijd zetten
De eerste manier is het zetten van de zin in de verleden tijd. Stel je voor dat je de persoonsvorm moet zoeken in de zin:
Peter koopt voor zijn vader een nieuwe laptop.
Als je de zin in de verleden tijd zet, komt er dit te staan:
Peter kocht voor zijn vader een nieuwe laptop.
Het woord dat verandert is de persoonsvorm. In deze zin is dat het woord ‘koopt’ dat naar ‘kocht’ verandert. ‘Koopt’ is dus de persoonsvorm.
De zin vragend maken
Een andere manier is de zin vragend maken. In dezelfde zin als hierboven wordt de zin als volgt een vraagzin:
Koopt Peter voor zijn vader een nieuwe laptop?
Het woord dat vooraan in de zin komt te staan, is de persoonsvorm: ‘koopt’.
Persoonsvorm halen uit een vragende zin
Soms gebeurt het dat je de persoonsvorm uit een vragende zin moet halen. Bijvoorbeeld bij:
Kun jij Heidi even van het station halen?
De persoonsvorm staat in dit geval al vooraan. Soms kun je twijfelen of het woord dan ook echt de persoonsvorm is. Om dat te controleren kun je de zin alsnog van tijd laten veranderen. Bijvoorbeeld:
Kon jij Heidi even ven het station halen?
Het woord ‘kun’ verandert nu in ‘kon’ en is dus inderdaad de persoonsvorm.
Controleer jezelf
Je kunt jezelf altijd controleren of het woord dat je gevonden hebt inderdaad de persoonsvorm is. Je kunt er dan ‘om te-‘ voorzetten. Bijvoorbeeld:
Om te kopen… (kopen is dus de persoonsvorm)
Om te kunnen… (kunnen is de persoonsvorm).
Oefenen met de persoonsvorm
Op diverse Cito-toetsen komt de persoonsvorm terug. De persoonsvorm vinden kun je oefenen. Een makkelijke manier is om een willekeurig boek of fragment te pakken en per zin op zoek te gaan naar de persoonsvorm. Om je een beetje op weg te helpen, hieronder een fragment. Kun jij alle persoonsvormen vinden?
Kitty de Kat zit voor het raam. Buiten regent het hard. Donkere wolken schuiven door de lucht. Het is geen lekker weer. Kitty heeft wel zin om naar buiten te gaan. Ze hoopt maar dat het snel stopt met regenen. Na een tijdje ziet ze een hond over straat lopen. Het is Hans de Hond. Hans is de hond van de buren. De zon breekt door. Het is gestopt met regenen. Kitty gaat naar buiten. Samen met Hans rent ze door de plassen. Ze worden lekker nat.
De persoonsvormen zijn: zit, regent, schuiven, is, heeft, hoopt, (stopte), ziet, is, is, breekt, is, gaat, rent en worden.
Het woord ‘stopte’ staat tussen haakjes, omdat het een tweede persoonsvorm is in één zin. Wanneer een zin een samengestelde zin is, kan dat het geval zijn (Ze hoopt maar dat het snel stopt met regenen).