Tijdens begrijpend lezen lopen kinderen regelmatig tegen de term “verwijswoorden” aan. Wat zijn verwijswoorden, hoe vindt je verwijswoorden en hoe kun je verwijswoorden zelf in teksten gebruiken? In dit artikel geven we antwoord op die vragen.
Inhoudsopgave
Wat is een verwijswoord?
Een verwijswoord is een woord dat naar iets anders verwijst. Vaak gaat het dan om een woord dat al eerder in de tekst is geweest. Meestal staat het verwijswoord in de buurt van het woord waar het naar verwijst. Bijvoorbeeld in onderstaand fragment:
De hond ligt voor de open haard te slapen in zijn nieuwe mond. Vredig snurkend. Hij kwijlt een beetje, maar hij wordt dan ook al oud.
Het woord “Hij” is dikgedrukt en een verwijswoord. Het verwijst namelijk naar “De hond” (ook dikgedrukt). Aangezien “De hond” al eerder genoemd is, kun je daar met andere woorden naar verwijzen.
Soms verwijst een verwijswoord ook naar een woord dat nog genoemd moet worden, zoals in onderstaand voorbeeld.
Het valt met een bons uit de kast. Frederik staart er geschrokken naar. Hij had het schilderij al een tijdje niet meer gezien.
Hier verwijst “Het” naar “het schilderij”. Vaak doet een schrijver dat om het spannender te houden (je weet immers nog niet wat er met een bons uit de kast kwam vallen.
Soorten verwijswoorden
Er zijn veel verschillende verwijswoorden. Om ze op een rijtje te zetten onderscheiden we de verwijswoorden die naar mensen verwijzen en verwijswoorden die naar andere zaken verwijzen.
Verwijswoorden naar mensen: hij, ze, zij, wij, hun, hen, jij, jou, jouw, hem, haar, uw, u, ons, jullie, het, zij (meervoud), mij, mijn, me en ons
Verwijswoorden naar andere zaken: die, deze, welke, wat, wie en dit
Verwijswoorden naar plaatsen en tijden: hier, toen en daar
Waarom gebruik je verwijswoorden?
Een schrijver gebruikt verwijswoorden om de tekst beter leesbaar te maken. Als er geen verwijswoorden gebruikt zouden worden, worden teksten minder aantrekkelijk en zouden boeken ongelooflijk saai worden. Het beste kunnen we dat laten zien via een fragment. In onderstaand fragment zijn verwijswoorden (dikgedrukt) gebruikt.
Yassin verheugt zich erg op de vakantie. Hij gaat dan weer naar Marokko. Natuurlijk gaat hij niet alleen. Hij gaat samen met zijn vader, moeder en oudere broer. Zijn broer heet Saïd en hij is zeventien jaar. Hij gaat na de zomer een studie doen. Hij wil nog even lekker ontspannen in Marokko. Ja, ook hij verheugt zich erg op hun reis!
Nu schrijven we hetzelfde fragment, maar dan zonder de verwijswoorden.
Yassin verheugt zich erg op de vakantie. Yassin gaat dan weer naar Marokko. Natuurlijk gaat Yassin niet alleen. Yassin gaat samen met zijn vader, moeder en oudere broer. Zijn broer heet Saïd en Saïd is zeventien jaar. Saïd gaat na de zomer een studie doen. Saïd wil nog even lekker ontspannen in Marokko. Ja, ook Saïd verheugt zich erg op hun reis!
Je ziet dat de namen van Yassin en Saïd heel vaak herhaald worden. Dat leest niet lekker en klinkt niet leuk. Daarom gebruiken schrijvers vaak verwijswoorden in hun tekst. Teksten worden er ook vaak korter van.
Waar staan verwijswoorden in de tekst?
Meestal staat een verwijswoord na het woord waarnaar verwezen wordt, zoals je eerder hebt kunnen lezen. Maar dat gebeurt niet altijd. Er zijn ook genoeg situaties te bedenken waarbij het verwijswoord eerder komt. Kijk maar naar de zin van het schilderij dat uit de kast kwam vallen:
Het valt met een bons uit de kast. Frederik staart er geschrokken naar. Hij had het schilderij al een tijdje niet meer gezien.
Maar er zijn natuurlijk nog veel andere zinnen waarin dat gebeurt. Daarom kunnen we niet met zekerheid zeggen waar en wanneer je een verwijswoord tegenkomt. Dat is tijdens het lezen ook helemaal geen probleem, want verwijswoorden dienen een tekst makkelijker te maken. Maar als je een verwijswoord zoekt (bijvoorbeeld omdat een toetsvraag dat wil) is het wel goed om te weten weke verwijswoorden er gebruikt worden. Leer die dus uit je hoofd!
Verwijswoorden zijn vervangbaar
Twijfel je of een woord een verwijswoord is? Kijk dan of je het kan vervangen. In de zin uit ons voorbeeld kun je ‘Het’ vervangen voor ‘Het schilderij’. Je weet dan dus dat ‘Het’ een verwijswoord is.
Cito-toetsen begrijpend lezen en verwijswoorden
Waarom leggen we je nu uit wat verwijswoorden zijn? Simpel, op Cito-toetsen begrijpend lezen moeten leerlingen vaak de verwijswoorden uit een tekst volgen om een vraag te beantwoorden. In die vragen wordt dan letterlijk gevraagd:
- Waar naar verwijst het woord ‘die’ in regel 6?
- Naar wie verwijst het woord ‘zij’ in regel 3?
- Naar welke gebeurtenis verwijst het woord ‘het’ in de eerste alinea van de tekst?
Soms wordt het ook omgedraaid. Dan is de vraagstelling op een vraag in de Cito-toets begrijpend lezen ineens:
- In regel 12 wordt verwezen naar Janine. Met welk woord gebeurt dat?
- Aan het eind van de tekst verwijst de schrijver naar een ander verhaal. Hoe doet hij dat?
Daarom is het dus goed om te weten wat verwijswoorden zijn, welke verwijswoorden veel gebruikt worden en hoe jij de verwijswoorden kunt herleiden.
Verwijswoorden goed gebruiken
Als je zelf een tekst schrijft, gebruik je vast en zeker ook verwijswoorden. Dat doe je vaak zonder dat je het in de gaten hebt. Toch worden er nog veel fouten in gemaakt. Dan worden niet de goede verwijswoorden in een tekst gebruikt. Daar zijn namelijk regels voor.
Enkelvoud en meervoud
Een belangrijke regel is enkelvoud en meervoud. Vaak verwijst het woord ‘ze’ naar een verkeerd woord, zoals ‘De groep kinderen’ of ‘Het clubje meisjes’. Aangezien beide woorden enkelvoud zijn, dien je ook een enkelvoud verwijswoord te gebruiken.
De groep kinderen krijgt straf, want het maakt teveel herrie.
Het clubje meisjes krijgt een taart, want het won de prijsvraag.
Die of dat
Ook verwijzen met die of dat gaat vaak verkeerd. Kijk goed naar de woorden ‘de’ en ‘het’ om het goed te doen, want de regels zijn eenvoudig:
- Is het lidwoord ‘de’? Dan verwijs je door met die.
- Is het lidwoord ‘het’? Dan verwijs je door met dat.
Bijvoorbeeld in deze zinnen:
- De man die zijn stoel vergat.
- Het konijn dat uit zijn hok ontsnapte.
Dat of wat
Om het nog wat ingewikkelder te maken, ook ‘dat’ en ‘wat’ worden vaak verkeerd verwezen.
Het verwijswoord ‘dat’ gebruik je als je verwijst naar een zelfstandig naamwoord met het lidwoord ‘het’.
Het verwijswoord ‘wat’ gebruik je in vrijwel alle andere situaties:
- Wanneer het verwijst naar onbepaalde woorden (iets, niets, datgene, alles);
- Als het naar een hele zin verwijst;
- Wanneer het na een voorzetsel komt;
- Als het een overtreffende trap betreft (liefste, mooiste, schoonste), mits er daarna een zelfstandig naamwoord komt (want dan is het wel bepaald).
Conclusie
Verwijswoorden zijn pittige materie. Maar wie het zich goed eigen maakt, zal er zeker de voordelen van ondervinden. Wil je meer weten over begrijpend lezen oefenen? Ga dan naar het hoofdonderwerp van deze tekst.