In dit voorbeeld gaan we ervan uit dat de breuken al gelijknamig zijn. Wil je weten hoe je breuken gelijknamig maakt? Lees eerst het artikel over breuken gelijknamig maken. In principe werkt het bij aftrekken precies hetzelfde, maar in plaats van dat je de tellers bij elkaar optelt, trek je ze van elkaar af. Er kunnen zich twee situaties voordoen:
- De breuk is in één keer af te trekken.
- De breuk overschrijdt een heel getal.
De breuk is in één keer af te trekken
Bij de som 4/5 – 2/5 = zijn de tellers 4 en 2 makkelijk van elkaar af te halen. Het antwoord is2/5.
De breuk overschrijdt een heel getal.
Wanneer de som is: 5 – 2/5 = of 52/5 – 4/5 = is er sprake van een heel getal. In dit geval is dat de 5. Je kunt van 5 ook een breuk maken. 5 bestaat namelijk uit delen van 5 (want dat is de noemer). In 1 zitten vijf keer 1/5. In 5 is dat dus vijf keer zoveel, namelijk 25. Gek gezegd is 5 dus ook 25/5 te noemen. Immers, 25 : 5 = 5.
Je hoeft echter niet zo te rekenen, want er hoeft maar 2/5 vanaf. Je kunt dus zeggen dat 5 hetzelfde is als 415/sup>/5 en dan is de som een stuk makkelijker op te lossen. 45/5 – 2/5 = 43/5.
In het geval van 52/5 – 4/5 = werkt dit hetzelfde. Echter wordt de bestaande 2/5 dan opgeteld bij 45/5 en wordt het 47/5. Haal hier 4/5 vanaf en er blijft 43/5 over.