Heb jij een kind in groep 5 en wil jij helpen met spelling? Dan is het goed om te weten wat kinderen in groep 5 op het gebied van spelling allemaal moeten kunnen. In dit artikel zetten we alles uiteen over niet-werkwoorden en werkoorden, maar ook over grammatica. Doel van deze tekst is jou optimaal te informeren over spelling in groep 5.
Inhoudsopgave
Spelling van niet-werkwoorden in groep 5
Woorden met –ng– of –nk–
Wanneer je moet bepalen of woorden met ng of nk geschreven worden, is het vooral belangrijk goed te luisteren. Een woord kun je zingend uitspreken, waarmee je de ng duidelijk hoort. Of juist plankend, waardoor de nk te horen is.
Woorden met –aai–, –ooi– en –oei–
Aan het eind van deze woorden hoor je een ‘j’, maar schrijf je een ‘i’. Dat is de regel bij –aai–, -ooi– en –oei– woorden.
Woorden met –eer–, –oor– en –eur–
Ook bij woorden met –eer–, –oor– en –eur– is het van belang om goed te luisteren. Het zijn woorden die je duidelijk moet horen.
Woorden met be–, ge–, ver–, te–, –el, –er, –en en –te
Bij veel voor- en achtervoegsels hoor je een ‘u’-klank, die je niet schrijft. Het woord ‘gelukkig’ spreek je uit als ‘gulukkug’ en heeft zowel een voorvoegsel als een achtervoegsel. De regel bij deze woorden is: ik hoor een ‘u’ aan het begin, maar ik schrijf be–, ge–, ver– of te– of ik hoor een ‘u’ aan het eind en dan schrijf ik –el, –er, –en of –te.
Verkleinwoorden
Als woorden verkleind worden, eindigen ze op –je, -tje of –pje. Dat hoor je door het woord uit te spreken. Belangrijk is dat een woord dat eindigt op ng de verkleining met nk krijgt. Dus het woord ‘ketting’ wordt ‘kettinkje’. Dit geldt overigens niet voor alle ng-woorden. Want ‘ring’ wordt verkleind tot ‘ringetje’.
Woorden met –ei– of –ij–
Helaas is niet te horen of je de lange ij of de korte ei schrijft. Dit zijn woorden die je moet kennen. Gelukkig kun je wel de uitgangen –heid en –lijk leren. Dan weet je ook gelijk welke ij/ei erbij hoort.
Woorden waarbij de d als een t klinkt
Dit zijn woorden met een ‘valse’ t. Je hoort dan een t, maar je schrijft een d. De truc is om deze woorden langer te maken. Maak van ‘hond’, honden en je hoort duidelijk de d klank. Het woord ‘ruit’ wordt ‘ruiten’ en is dus ook duidelijk een woord dat met de t geschreven wordt.
Woorden met –au–, –auw–, –ou– of –ouw–
Ook deze woorden kun je niet horen. Weet dat we ou(w) vaker gebruiken dan au(w), maar probeer ze zoveel mogelijk uit je hoofd te leren.
Woorden met –ch(t)–
Spelling in groep 5 wordt uitgebreid met meer en meer woorden waarbij je helaas niet weet hoe je ze moet schrijven, zo ook bij woorden met –ch(t)–. Het zijn woorden die je moet onthouden, al kun je vaak bij een woord dat op een t eindigt, een ch schrijft (maar zeker niet standaard!).
Woorden met –eeuw–, –ieuw– en –uw–
Dit zijn luisterwoorden. Er zit een klein verschil in iedere klank waardoor je de juiste spelling wel kunt achterhalen. Wanneer je “eeuw” hoort, schrijf je –eeuw–, maar wanneer je “iew” hoort, moet je onthouden dat je er een u tussen plakt en schrijf je –ieuw–. De lange “uuw” klank wordt afgekort naar “uw”.
Woorden met korte of lange klank
De klank van woorden kun je goed horen. Daarmee kun je dus bepalen of een woord een open of gesloten lettergreep heeft. Een open lettergreep is het geval bij een lange klank, zoals “notaris” (nootaaris). Een gesloten lettergreep krijg je bij de korte klank, zoals “terras”.
Woorden eindigend op een lange klank ‘a’, ‘o’ en ‘u’
Woorden kunnen ook op de lange klank eindgen. Je hoort dan “omaa”, maar schrijft “oma”. Je hoort “parapluu”, maar schrijft “paraplu”. De lange klank aan het eind wordt dus verkort opgeschreven.
Samengestelde woorden
Twee woorden kunnen samen een nieuw woord opleveren. Dat noem je samengestelde woorden. Vaak voeg je woorden samen en plak je er “e” of “en” tussen, zoals bij aardbei en taart. Dat wordt aardbeientaart.
Woorden met een verandering in f/v en s/z
Woorden die je met zowel de f als de v en de s als de z schrijft, komen vaak voor. Het ligt aan wat je met het woord doet. Het woord “duif” wordt in het meervoud “duiven”, maar het werkwoord “verhuizen”, wordt weer omgezet naar “ik verhuis” in enkelvoud.
Goed luisteren is bij deze woorden belangrijk, maar ook langer maken kan helpen om de klank te horen. Wat je sowieso kan doen is opletten als er een f/v of s/z in het woord zit. Dan weet je dat er iets speciaals mee is.
Woorden met –em, –elen, –enen of –eren
Ook hier hoor je letters die je niet schrijft: de “u”-klank. Eindigt het op “um” (stiekem), dan schrijf je –em. Eindigt een klank op “elun” (bedelen), dan wordt het –elen. Eindigt een klank op “unun” (tekenen), dan schrijf je –enen. Eindigt een klank op “erun” (verbeteren), dan schrijf je –eren. Goed luisteren dus bij deze woorden.
Woorden met –ig(e) en –lijk(e) op het eind
Tot slot hoor je ook hier iets anders dan wat je schrijft. Bij het woord griezelige hoor je eigenlijk griezeluge. En bij lelijke hoor je leluke. Kinderen leren deze woorden op –ig en –lijk te laten eindigen, waarmee je het verschil dus kunt horen.
Spelling van werkwoorden in groep 5
Kinderen in groep 5 leren al hoe het vervoegen van werkwoorden hoort te gaan. In de basis begint het altijd bij de stam van het hele werkwoord. In de theorie hieronder vertellen we precies hoe het zit.
Stam
Vervoegen begint met het herleiden van de stam van een werkwoord. De laatste letter van de stam is beslissend. De snelste en beste manier om de stam te vinden is –en van het werkwoord halen. Dit is belangrijk bij het vervoegen van woorden die eindigen op v en z. (Bijvoorbeeld: je hebt het woord verhuizen en haalt hier ‘en’ vanaf. Er blijft verhuiz over. Die ‘z’ is belangrijk, want daar is de hele vervoeging op gebaseerd.)
Vervoegingen
Bij het vervoegen kan het gaan om tegenwoordige tijd of verleden tijd. Achterhaal dus welke tijd er in de zin bedoeld wordt!
Tegenwoordige tijd
De regels zijn als volgt:
Ik = stam
Jij achter de persoonsvorm = stam
Jij voor de persoonsvorm = stam + t
Een ander = stam + t
Anderen = hele werkwoord
Verleden tijd
De regels zijn als volgt:
Klankvast (het werkwoord verandert niet van klank als je het van tegenwoordige tijd naar verleden tijd zet)
Ik/ een ander = stam + te (als de laatste letter van de stam in ’t kofschip-x zit)
Ik /een ander = stam + de (als de laatste letter van de stam niet in ’t kofschip-x zit)
Wij / anderen = stam + ten (als de laatste letter van de stam in ’t kofschip-x zit)
Wij / anderen = stam + den (als de laatste letter van de stam niet in ’t kofschip-x zit)
Klankveranderend (het werkwoord verandert wel van klank als je het van tijd verandert)
Ik en een ander = schrijf het woord zoals je het hoort (bijvoorbeeld zwemmen, ik zwom, hij zwom)
Wij en anderen = schrijf het woord zoals je het woord in meervoud (wij zwommen, jullie zwommen) hoort
Hoe werkt ’t kofschip-x?
Voor de vervoeging van een werkwoord in de verleden tijd (klankvast) of als voltooid deelwoord kun je ’t kofschip-x gebruiken.
Stap 1 Bepaal de stam door –en van het hele werkwoord af. Kijk naar de laatste letter van de stam.
Stap 2 Vaart de laatste letter mee op ’t kofschip-x (het is een t, k, f, s, c, h of p) dan schrijf je als uitgang –te of –ten. Vaart de laatste letter niet mee? Dan is de uitgang –de of –den.
Woordsoorten en grammatica in groep 5
Onderstaande onderwerpen en woordsoorten komen bij grammatica aan bod in groep 5.
Persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste – en vaak ook enige – werkwoord in de zin. Je vindt deze door de zin vragen te maken (het staat dan vooraan) of door de tijd te veranderen (dan is dat het enige woord dat verandert).
Onderwerp
Het onderwerp behandelt het antwoord op de vraag “Wie?” in combinatie met de persoonsvorm. In de zin “Aart loopt naar school” is het antwoord op de wie-vraag “Aart”. Volgens de regels is de juiste manier om achter het onderwerp te komen dan ook de vraag “Wie?” + persoonsvorm. Je hebt dus de persoonsvorm nodig om tot het onderwerp te komen.
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is een afgemaakt werkwoord, het is voltooid. Je herkent ze aan ge–, ver–, ont–, be– en over– voor een woord. In de zin “Aart is naar school gelopen” is “gelopen” het voltooid deelwoord.
Lidwoorden
Het lidwoord plaats je voor een zelfstandig naamwoord. Er zijn drie lidwoorden: de, het en een (niet te verwarren met telwoord één).
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is de benaming van mensen, dieren en dingen. Het lidwoord ‘de’ of ‘het’ kan ervoor. Iemands naam is geen zelfstandig naamwoord!
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord voegt iets toe over het zelfstandig naamwoord. Het grappige filmpje, de aardige leraar en de witte muur.
Voorzetsel
Voorzetsels geven een plaats aan. Alles wat past voor de bank kun je als voorzetsel aanduiden. Denk aan op de bank, naast de bank, over, onder, achter, dichtbij, ver van de bank. Een voorzetsel geeft een precieze richting aan, maar kan ook een tijd (moment) aanduiden. Denk aan in de vakantie, na de vakantie of tijdens de vakantie.
Voegwoorden
Twee zinnen kunnen één zin worden. Daar worden voegwoorden voor gebruikt, zoals en en of. Daar gebruik je geen komma bij. Ook omdat, nadat, want, totdat en zodat zijn voorbeelden van voegwoorden, vaak wel met gebruik van komma. Bijvoorbeeld: Het is bloedheet, want het is veertig graden. Ik praat aan de telefoon met mijn zus, totdat zij de verbinding verbreekt.
Telwoord
Alle woorden die een exacte hoeveelheid aangeven zijn bepaalde telwoorden, zoals één, drie, negentig, achttien, 2028. Onbepaalde telwoorden geven geen exact aantal aan: een paar, enkele, veel, weinig.
Rangtelwoord
Rangtelwoorden geven de volgorde van telwoorden aan. Een rangtelwoord eindigt op –ste of –de. Zo is honderdste het rangtelwoord bij honderd en tweede bij twee. Dit zijn bepaalde rangtelwoorden. Onbepaalde rangtelwoorden zijn er ook, bijvoorbeeld: de zoveelste, de laatste.
Oefenboek Spelling Oefenen voor groep 5
Op verzoek van veel ouders hebben wij een uitgebreid oefenboek gemaakt voor kinderen in groep 5. Het is het meest uitgebreide oefenboek dat beschikbaar is. Kinderen worden goed voorbereid op alle lesstof op het gebied van spelling in groep 5. De opgaven bereiden voor op alle Cito-toetsen van groep 5, LIB-toetsen en dictees en sluiten naadloos aan bij de gegeven lessen voor spelling. Het oefenboek kan worden ingezet om spelling te verbeteren, in te halen, bij te spijkeren of te onderhouden, maar ook om achterstanden in te halen of te voorkomen.
Bestel het oefenboek hieronder of lees eerst meer over het oefenboek spelling voor groep 5.